U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Schuldheling

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 23-003510-15

Datum uitspraak: 14 april 2017

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-674206-13 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,

adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 primair en subsidiair cumulatief is ten laste gelegd, voor zover die tenlastelegging ziet op het geldbedrag van € 97.922,72, toebehorende aan [benadeelde partij] Tevens is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de hiervoor vermelde in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:

1:een tot op heden onbekend gebleven persoon op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2013 te Almere en/of Amsterdam en/of Schiphol-Rijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het (telkens) aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 43.477,47, althans een (groot) geldbedrag, in elk geval enig goed, immers heeft/hebben deze onbekend gebleven persoon en/of zijn mededader(s) (telkens) met voren omschreven oogmerk:

- een of meer brie(f)(ven) opgesteld met daarop de naam en/of het logo van [bedrijfsnaam] met daarin de mededeling dat per 15 februari 2013 het bankrekeningnummer wordt gewijzigd in [rekeningnummer] en/of

- die brief gestuurd aan [benadeelde partij 2], zijnde debiteur(en) van de firma [bedrijfsnaam], met het verzoek de wijziging van het bankrekeningnummer door te voeren in de administratie (ten behoeve van de betaling van de huur), en/of

waardoor voornoemde firma werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,

bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrij(f)(ven) zij, verdachte [verdachte], (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2013 te Almere, althans in Nederland,

- op verzoek van voornoemde onbekend gebleven persoon en/of diens mededader(s) de naam van haar eenmansbedrijf te veranderen in [bedrijfsnaam 2] en/of

- ( vervolgens) het rekeningnummer van haar bedrijf, te weten [rekeningnummer], aan voornoemde onbekend gebleven persoon en/of diens mededader(s) ter beschikking te stellen ten behoeve van voornoemde (en/of toekomstige) betaling(en);

1. subsidiair:zij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2013 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk een of meer (grote) geldbedrag(en) (te weten 43.477,47), toebehorende aan [benadeelde partij 2], heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door oplichting, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit eveneens vrijspraak bepleit.

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om – kort gezegd - opzet op behulpzaamheid bij de oplichting bewezen te achten, ook niet in voorwaardelijke zin. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen aan haar onder 1 primair is ten laste gelegd.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte de feitelijke heerschappij over het geldbedrag heeft gehad. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat het geldbedrag op haar rekening van enig misdrijf afkomstig was. Nu evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte met grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, dient zij te worden vrijgesproken van opzet- dan wel schuldheling.

Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.

In januari 2013 heeft de verdachte bij de Kamer van Koophandel haar [bedrijf] ingeschreven. Een paar weken later is de verdachte gebeld door een man die zij niet kende. Deze man belde met een afgeschermd nummer en bood de verdachte een startkapitaal aan voor haar bedrijf. Daartoe deed de man de verdachte het voorstel om op haar zakelijke bankrekening geldbedragen te ontvangen van zijn klanten, welke bedragen de verdachte vervolgens zou moeten overmaken naar zijn rekening. De man zou de verdachte tussen de € 3.000,- en € 3.500,- per transactie betalen. Ook heeft de man de verdachte gevraagd de naam van haar bedrijf te veranderen in [bedrijfsnaam 2]. De verdachte wilde bedenktijd en is na twee dagen akkoord gegaan met het voorstel. Zij heeft de naam van haar bedrijf veranderd in [bedrijfsnaam 2] en de man haar bankrekeninggegevens gegeven.

Op 28 februari 2013 is een bedrag van € 43.477,47 door [benadeelde partij 2] op de zakelijke rekening van de verdachte gestort. Een of meer derde(n) hadden [benadeelde partij 2] door oplichting bewogen tot deze storting. Voorafgaand aan de storting is de verdachte door de man telefonisch ervan op de hoogte gesteld dat een bedrag tussen de € 45.000 en € 47.000 gestort zou worden op haar rekening door het bedrijf [benadeelde partij 2]. Kort daarna is deze rekening door de bank geblokkeerd. In de – zij het korte – periode die tussen de storting en de blokkering is gelegen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof de feitelijke heerschappij gehad over het gestorte geldbedrag.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat zij in de twee dagen bedenktijd geen enkel onderzoek heeft verricht naar de man die haar had gebeld. Zo heeft zij de naam van de man niet gegoogeld en heeft zij geen navraag gedaan bij de Kamer van Koophandel, noch de situatie voorgelegd aan haar bankingadviseur. Zij was naar eigen zeggen naïef en werd gedreven door financiële motieven. Achteraf gezien had zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat er iets niet in de haak was, aldus de verdachte.

Gelet op de verklaring van de verdachte in hoger beroep en gelet ook op de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, is het hof van oordeel dat de verdachte is tekortgeschoten in haar onderzoekplicht en aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. De verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat de man haar bankrekeningnummer zou gebruiken voor niet legale doeleinden en dat het geldbedrag dat op haar rekening werd gestort van misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1 subsidiair:zij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2013 in Nederland opzettelijk een geldbedrag, te weten 43.477,47, toebehorende aan [benadeelde partij 2], voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd.

De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de lange tijd die is verstreken sinds het ten laste gelegde. De verdachte heeft gehandeld vanuit naïviteit, niet vanuit kwade wil. Daarnaast is zij een first offender en heeft zij vrijwel direct meegewerkt met het terugstorten van het geldbedrag.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een groot geldbedrag, terwijl zij op het moment van het voorhanden hebben redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij zich op geen enkele wijze heeft vergewist van de herkomst van het geldbedrag en haar eigen financieel gewin voorop heeft gesteld.

Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. In hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.915,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet‑ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en subsidiair cumulatief ten laste gelegde ten aanzien van het geldbedrag van € 97.922,72, toebehorende aan [benadeelde partij] en de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. G. Oldekamp en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature